- Over ons
- Inclusieve arbeidsorganisatie
- Methoden & instrumenten
- Kennis
- Actueel
- CONTACT
Op 27 juni 2019 heeft Bram Fleuren zijn proefschrift over duurzame inzetbaarheid verdedigd. De centrale vraagstelling binnen het proefschrift is welke factoren de duurzame inzetbaarheid van werkenden in de zorg bepalen. Om deze vraag te beantwoorden analyseert het proefschrift eerst wat duurzame inzetbaarheid precies is. De definitie die wordt geformuleerd, positioneert duurzame inzetbaarheid als het vermogen van mensen om te functioneren op het werk en binnen de arbeidsmarkt op lange termijn. Specifiek wordt gesteld, dat om van duurzame inzetbaarheid te kunnen spreken, er geen afname in dit vermogen om te functioneren over de tijd mag zijn, door de wijze waarop mensen worden ingezet in werk. Kortom, werken mag mensen niet schaden in hun functioneren. Deze definitie maakt duurzame inzetbaarheid niet alleen concreter meetbaar, maar biedt ook mogelijkheden om te bekijken wat duurzame inzetbaarheid bepaalt.
Met een meetmethode en duidelijke conceptualisatie bekijkt het proefschrift vervolgens eerst leeftijd als factor. Namelijk, wanneer alle verandering in inzetbaarheid over de tijd door veroudering komt, zou het lastiger zijn om te interveniëren. Bij het berekenen van de leeftijdseffecten is het van belang om te corrigeren op een mogelijk effect van tijd. Het is namelijk zo dat de algehele situatie ook kan veranderen als de tijd verstrijkt. Dit zou leeftijdseffecten onterecht groter kunnen doen lijken. Op basis van data van de Maastrichtse Cohort Studie kan echter worden geconcludeerd dat de effecten van zowel tijd als leeftijd weinig uitmaken voor duurzame inzetbaarheid. Dit suggereert dat andere factoren van belang kunnen zijn.
Om erachter te komen welke factoren bepalend zijn voor duurzame inzetbaarheid is vervolgens gekeken naar een vergelijking tussen sectoren en werkaspecten binnen de zorgsector. Hiervoor zijn opnieuw data van de Maastrichtse Cohort Studie gebruikt. Wanneer gekeken wordt naar de ontwikkeling in duurzame inzetbaarheid tussen sectoren, blijkt dat deze in de zorg iets nadeliger over de tijd verloopt. Dit kan suggereren dat de zorgsector aanvullende aandacht verdient met betrekking tot duurzame inzetbaarheid. De factoren die binnen de zorg geïdentificeerd zijn als bepalend voor duurzame inzetbaarheid blijken vooral in het psychosociale domein te liggen. Daarbij moet worden gedacht aan negatieve sociale interacties binnen de werkcontext (bv. agressieve bejegening) en variatie in het werk. Daarnaast lijken autonomie en werk-privé balans positieve bijdrages te leveren, terwijl het effect van ontwikkelmogelijkheden gemengd is (d.w.z. negatief op gezondheidsaspecten, maar positief op vaardigheidsgerelateerde aspecten van duurzame inzetbaarheid).
Met de bovenstaande conclusies geeft het proefschrift een goede aanzet tot verder onderzoek. Daarnaast biedt het aanknopingspunten om in de zorgsector de situatie rond duurzame inzetbaarheid te verbeteren. Op deze manier wordt het doel om mensen langer in staat te stellen om op een goede manier te werken meer realiseerbaar. Er is echter nog veel werk op dit gebied te doen, zowel in onderzoek als in de praktijk.